Heb jij een paard met problemen? Nederland is ondanks het kleine formaat een grote speler in de paardensport. Er worden veel Nederlandse paarden geëxporteerd en ook in Nederland wordt de paardensport actief bedreven. Dit maakt dan ook dat de nog steeds toenemende hoeveelheid paarden en daarbij ook de steeds duurdere paarden, de belangen van de betrokken partijen vergroten. Door deze toenemende belangen zijn er dan ook steeds vaker procedures over paarden, waarin aansprakelijkheidsrecht en verbintenissen-/consumentenkooprecht de meest voorkomende gevallen zijn. De aansprakelijkheidskwesties zal ik in een volgende blog doornemen. Voor nu zal ik mij beperken tot het verbintenissen-/consumentenkooprecht.
Bij discussies over aangeschafte paarden is van belang welke partijen bij de koop betrokken zijn. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen professionele partijen dan wel particulieren/consumenten. Van professionele partijen die vaker paarden verkopen, wordt meer verwacht dan van een particulier/consument. Ondanks dat er een verschil is, zijn zowel de professionele verkoper als de particuliere verkoper te allen tijde verplicht de koper volledige informatie te verschaffen. Dit wordt ook wel de mededelingsplicht genoemd. Daartegenover heeft de koper altijd een bepaalde onderzoeksplicht. De koper dient bepaalde informatie in te winnen op het moment dat het paard wordt aangeschaft.
Het invullen van deze onderzoeks- en mededelingsplicht wordt in de paardensport vaak gedaan door het laten uitvoeren van een aankoopkeuring. Dit kan een aankoopkeuring zijn waarbij de klinische toestand van het paard wordt gekeurd, of ook een aanvullende röntgenologische keuring wordt uitgevoerd. Door dit rapport wordt er bij voorbaat al duidelijk wat de (gezondheids)toestand is van het paard op het moment van de koop.
Echter, ondanks dat er al veel kan zijn besproken tijdens de aanschaf van het paard en er een aankoopkeuring is gedaan, ontstaan er nog steeds vaak kwesties/discussies over paarden. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het na levering kreupel worden van het paard, het paard voldoet niet aan de prestaties die ervan worden verwacht, ofwel het paard heeft een stalgebrek. In dat soort gevallen komt de vraag naar voren: was het paard ten tijde van de koop conform? Dat wil zeggen: voldeed het paard aan de eigenschappen die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten?
In dit artikel zal ik mij beperken tot de situatie waarin de koper een consument/particulier is en de verkoper een professionele partij. Op dat moment is namelijk het consumentenkooprecht van toepassing. Op basis van dit consumentenkooprecht is in de wet bepaald dat als het gebrek zich binnen zes maanden na het sluiten van de overeenkomst openbaart en de koper klaagt hierover bij de verkoper, er dan een wettelijk vermoeden ontstaat dat het gebrek al bij de verkoop bestond en dat het paard dus non-conform was. Als dit het geval is, heeft de verkoper de verplichting om bewijs te leveren tegen dit vermoeden.
Om te kunnen beoordelen of het paard een gebrek heeft waardoor het paard niet aan de koopovereenkomst voldoet, moeten er naar een aantal punten worden gekeken:
1. de aard van de zaak;
2. de mededeling van de koper;
3. de eigenschappen die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten;
4. de geschiktheid voor normaal gebruik.
Een voorbeeld ter verduidelijking: stel, men koopt een springpaard, maar geeft bij de koop niet aan dat het paard daadwerkelijk voor de springsport zal worden gebruikt. De verkopende partij was in de veronderstelling dat het paard als recreatiepaard zou worden gebruikt. Op het moment dat binnen de zes maanden na levering van het paard de koper klaagt dat het paard niet kan springen vanwege bijvoorbeeld een oude blessure, kan lastig worden vastgesteld of het paard überhaupt ooit aan het gebruiksdoel zou hebben voldaan. Als de verkopende partij had aangegeven dat er een springpaard werd aangekocht in plaats van een recreatiepaard, zou er geen discussie zijn geweest want dan had de koper het paard niet aangeschaft. Andersom geldt wel dat de verkopende partij ook weer een mededelingsplicht had voor wat betreft de eventuele aanwezige gebreken, waardoor het paard niet zou kunnen springen. Kortom, dit betreft nogal een feitelijke afweging waarbij het van groot belang is dat er het één en ander wordt vastgelegd in een koopovereenkomst.
In ieder geval gaat het wettelijk systeem ervan uit dat bij consumentenkoop, als er binnen zes maanden een gebrek ontstaat, er een wettelijk vermoeden bestaat dat het gebrek ook aanwezig was ten tijde van de verkoop. Dit wettelijke vermoeden is door de wetgever vastgelegd om de koper als het ware te “helpen” met eventuele ontstane gebreken aan het paard. De wetgever neemt als uitgangspunt dat van een professionele verkoper meer mag worden verwacht en dat een koper als consument niet te allen tijde in staat is om aan te tonen dat een eventueel gebrek dat is ontstaan binnen zes maanden na de aanschaf al aanwezig was bij de aanschaf van het paard. Dit mogelijke bewijsprobleem heeft de wetgever willen voorkomen door het opnemen van het wettelijk bewijsvermoeden. Dit werd ook nog bevestigd in de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht) van 22 april 2015.
In ieder geval is het van groot belang om het één en ander reeds bij aanschaf van een paard met de verkoper op papier te zetten. Op het moment dat partijen onderling een koopovereenkomst sluiten waarin zij het gebruiksdoel van het paard, maar ook het eventuele keuringsrapport en andere eigenschappen van het paard vermelden, zodat mogelijke problemen voorkomen kunnen worden ofwel snel kunnen worden opgelost.
Köster Advocaten NV
Praktijkgroep Hippisch recht
mr. Monica C.M. Kossen